Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

 

Artikel 5
1
Behoudens het geval bedoeld in het vijfde lid, onder b, tweede volzin, beslist Onze Minister op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan eerst nadat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind.
2
Ter voorbereiding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek ontvangen de aspirant-adoptiefouders, indien het de opneming van een eerste buitenlands kind betreft, algemene voorlichting omtrent de opneming en de adoptie van buitenlandse kinderen, welke voorlichting onder toezicht van Onze Minister zal worden verstrekt.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de organisatie, de inhoud en de bekostiging van de aan de aspirant-adoptiefouders te verstrekken algemene voorlichting.
4
Het rapport van het onderzoek wordt met de aspirant-adoptiefouders besproken voordat het door de raad voor de kinderbescherming wordt uitgebracht. De raad voor de kinderbescherming verschaft de aspirant-adoptiefouders inzage in het uit te brengen rapport. In de gevallen waarin een beginseltoestemming wordt verleend of de geldigheidsduur ervan wordt verlengd, wordt het oorspronkelijke exemplaar van het rapport na daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders uitsluitend verstrekt aan de vergunninghouder wiens bemiddeling door de aspirant-adoptiefouders is ingeroepen. In geval van afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt aan de aspirant-adoptiefouders op hun schriftelijk verzoek een afschrift van het rapport verstrekt.
5
Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming:
a
indien hij een aspirant-adoptiefouder niet geschikt acht voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind;
b
indien een der aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van tweeënveertig jaren heeft bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken. Op bijzondere omstandigheden kan geen beroep worden gedaan indien beide aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van vierenveertig jaren hebben bereikt.
6
Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een beginseltoestemming indien te verwachten is dat op het tijdstip waarop een buitenlands kind zou kunnen worden opgenomen, het verschil in leeftijd tussen een der aspirant-adoptiefouders en het buitenlandse kind meer dan veertig jaren bedraagt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken.
7
Onze Minister kan met het oog op het vereiste dat het leeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouders en buitenlands kind de veertig jaren niet te boven gaat, een voorwaarde stellen met betrekking tot de leeftijd van het buitenlandse kind.
8
De afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt met redenen omkleed schriftelijk ter kennis gebracht van de aspirant-adoptiefouders.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •